vrijdag 18 januari 2013

Het atelier de traduction in mijn leven

In het begin van 1997 vroeg Eveline van Hemert (die overigens nu naar Arles is verhuisd) na het eten van een broodje bij Panini en bij het oversteken van de Vijzelgracht terug naar Maison Descartes, Amsterdam, waar zij samen met Mirjam de Veth, Désirée Schyns en Philippe Noble, de toenmalige directeur van het huis, een seminar over literair vertalen had georganiseerd, of ik eigenlijk ook vertaalster was. Waarschijnlijk omdat ze mij bij zo veel van de talloze interessante lezingen had gezien. Ik antwoordde à la: ja maar nee. Of ik wilde meedoen aan een groepje dat tijdens de studie Vertaalkunde (of toen al Vertaalwetenschap?) college had gevolgd bij Frans de Haan, dat jaren na het afstuderen eerst met hem op recidive had willen gaan om in de eigen vertaalpraktijk niet te verzanden in herhaling van gevonden oplossingen en gewoontes, maar dat later had besloten om het erop te wagen het idee zonder hem te realiseren, toen was gebleken dat hij van de dokter niet meer mocht werken. Eigenlijk hadden deze oud-studenten hiermee, zonder het zelf zo te benoemen meen ik, het idee van een zelfsturend team in de lucht geworpen. Ik was reusachtig vereerd en verblijd en zei volmondig ja. Zo was ik bij het begin van wat later het atelier de traduction d’Amsterdam zou gaan heten.

Literair vertalen had mij altijd een tantaliserende, hondsmoeilijke bijna onmogelijkheid geleken en dus voor mij ongeschikt als broodwinning. Ik zou nooit de deadlines kunnen halen, ik zou nooit op tijd afstand kunnen doen van mijn onvolmaakte poging. Maar hier, in dit kader, mochten op grond van een door ieder vertaalde korte tekst, ook onaffe pogingen vanuit alle hoeken in de arena gegooid worden, verguisd, verdedigd, gestreeld, geschaafd, bewonderd, beweend – en uiteindelijk voorlopig terzijde geschoven om plaats te maken voor een volgende provisorische sequens. Enorm vrijblijvend? Waarom niet, als er geen deadline is. We hebben wel eens aan een groepje belangstellenden uitgelegd dat wij dit meestal niet deden met het oog op een publicatie en zeker niet om aan te wijzen wie de beste was, maar puur vanwege het plezier in het vertaalambacht. Dat kwalificaties als ‘zeer tijdrovend’ dus niet van toepassing waren. Er wordt bij ons vaak bulderend gelachen, niet omdat wij per se ons best doen om lollig uit de hoek te komen, maar door de snelheid van woordspelende associaties, versprekingen, haast om te spreken, oneens zijn, vervolgens ofwel eens worden dan wel gecultiveerd of werkelijk gemeend oneens blijven, de volumeknop steeds hoger zetten... En dan maakt uiteindelijk, op horloges kijkend, op tijd tot rust komend, de bijeenkomst afgesloten hebbend, de zelfsturende groep een nieuwe afspraak. Literair vertalen is voor mij dan even een mogelijkheid geweest.

In deze werkplaats wordt echter niet alleen maar provisorisch opgegooid maar ook wel eens iets vervaardigd. De eerste publicatie waarin ik ook een vertaling leverde, was Reis door een appartement van Emmanuel Bove, verschenen in 2002 bij Bas Lubberhuizen. Het zijn door ons gebundelde korte verhalen, waardoor ieder na het groepstumult, profiterend van alle daar opgepikte suggesties, uiteindelijk baas in eigen tekst kon blijven. Dat beviel mij toen zeer, en ik vond het ook niet eens eng om de tekst ten slotte los te laten.
Inmiddels zijn wij bezig met een roman, waarover het, tot wij die klaar hebben en er een uitgever is gevonden, verstandig is niet te veel te vertellen. Maar wel dat hij negen hoofdstukken telt, en dat door een gelukkig toeval ons atelier nu bestaat uit negen personen. Omdat de negen hoofdstukken geen losse onderdelen zijn, hebben wij in ons midden een redactieduo gevonden dat de continuïteit van de roman zal bewaken. Helemaal baas in eigen tekst kunnen we hier dus niet blijven. Ook dat vind ik niet erg, hoewel... Ik weet nu al dat ik er enige apologieën aan zal toevoegen als het gedeelten betreft waarover suggesties gedaan zijn die ik niet wil volgen.
Een ander project, heel oud, van de eerste deelnemers aan ons atelier, leek nooit meer iets te worden totdat Henriette Gorthuis, hierin buitenstaander maar wel erg betrokken bij de groep (en zelf deels levend met websites in een ander deel van haar bestaan), ons murmelende virtuele boek geleidde naar het elektronisch publiceren van de affe brokstukken. Ik heb daaraan al een aandeel geleverd en zal er ook zeker mee doorgaan. Wat ons latent zo bezighoudt? Een dame die in haar achttiende eeuw bekendheid genoot als adellijke salonhoudster en nu bij ons in de smaak viel als schrijfster van vele brieven, ook nadat ze volledig blind was geworden. Wij kozen elk een correspondent, en daarna brieven die de moeite waard waren. Rosalien van Witsen heeft al heel lang geleden een biografie geschreven van deze Madame du Deffand, die voorin ons ‘boek’ moet komen omdat daardoor de lezer van een willekeurige brief dit schrijfsel, terugbladerend naar het overzicht, kan plaatsen in de voortgang van haar leven. Jeanne Holierhoek heeft al een klein deel uit de jarenlange briefwisseling tussen Madame du Deffand en Voltaire prijsgegeven. Ik zelf ben vastbesloten voort te gaan met de brieven aan en van Horace Walpole die mij zijn opgevallen, te vertalen en te becommentariëren, en ik hoop de anderen, die natuurlijk vooral in beslag genomen worden door hun huidige ‘echte’ werk, te motiveren voor hun personage hetzelfde te doen. Zij waren indertijd ook al zo ver gevorderd!

 Het atelier en ik... Het was en blijft heel belangrijk in mijn door ziekte gepeste bestaan. Niet alleen overleven maar ook iets doen. Niet zomaar actie zoals de vaatwasser uitruimen, maar iets doen met schoonheid. Ondergaan en doen… ook het zingen in een vocaal ensemble, hoewel dat moeilijker gaat als je niet meer kan staan, valt daaronder. Zoals zelfs de omgang met de katten die ik in allerlei fasen van mijn leven heb gehad (gehad?), hoort bij het ondergaan van schoonheid en daar iets mee doen. Het merkwaardige van het contact met een ander zoogdier dan wij, het wederzijds aanvaarden van de verschillen én van de tekenen van genegenheid, geeft veel vreugde. En dan is er nog de natuur (wat is natuur?). Als ik in mijn stenen tuintje zit, speel ik dat ik in de natuur ben, wat tegelijkertijd onwaar is en waar. De oude bomen verderop in de tuinen zijn indrukwekkend als zij heen en weer zwaaien door het blazen van een storm. De jongere vijgenboom van mijn buren hangt zo ver over boven mijn gebied, dat ik uiteindelijk besluit tot het inperken van mijn mediterrane gevoelens ten gunste van het winnen van zonlicht voor mijn vlinderstruik. Overal klinken soms vogels. De brem en de sering komen in de lente met een zichtbare snelheid tot bloei en zijn even snel weer verwelkt, zodat het zaak is op tijd, in het hier en nu, van hun pracht te genieten en daarmee te voorkomen dat ik later zou wegzakken in melancholie over het kortstondige van alles: van uitbottende planten, van opgroeiende huisdieren, van ouder wordende mensen, van aanvankelijke gezondheid...

Misschien is het voor mij toch wel mogelijk in kleine hoeveelheden literair te vertalen, vanuit de tuinkamer uitkijkend over mijn minuscule erf, dat soms floreert en in de winter ten minste nog beeldentuintje is dankzij de sculpturen op maat die ik erin geplaatst heb. Alles in het leven met mate, zelfs het perfectionisme...